Hoe ziet het Nederlandse batterijbeleid eruit?

10.10.2024 Jan de Wit

Hoe ziet het Nederlandse batterijbeleid eruit?

Een van de grootste problemen voor de energieopslagmarkt in het algemeen, en de batterijmarkt in het bijzonder, is de onduidelijkheid vanuit de overheid. In de afgelopen twee jaren zijn er verschillende belangrijke beleidsmaatregelen genomen en beleidsstukken gepubliceerd. Uit alles blijkt: de overheid moet snel knopen gaan doorhakken. Waar is hoeveel batterijcapaciteit is nodig en hoeveel vermogen? Welke batterijtypen hebben de voorkeur en welke wil Nederland zelf gaan produceren. In afwachting van de te maken keuzes is het daarom relevant om te kijken naar het al staande beleid en de bandbreedtes van de transitiepaden richting de toekomst.

Het recent aangetreden kabinet heeft nog voor het goed en wel begonnen is al een eerste verandering doorgevoerd. Waar de vorige verantwoordelijke Rob Jetten als minister voor Klimaat en Energie nog een zogeheten minister zonder portefeuille (verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein met stemrecht in de ministerraad, maar zonder de leiding over een departement) binnen het departement van Economische Zaken en Klimaat was, is Sophie Hermans minister van het departement van Klimaat en Groene Groei.

Het lijkt een kleine verandering, maar er zit aan de ene kant een machtsfactor achter (een eigen departement heeft meer zeggenschap) en aan de andere kant ook een filosofische discussie om over te stappen naar Klimaat en Groene Groei die ook van invloed zal zijn op de wijze waarop de energietransitie wordt benaderd door het huidige kabinet. Binnen deze discussie staat één vraag centraal: gaan economische groei en CO2-reductie samen?

Voorstanders leggen de nadruk op technologische innovaties om de CO2-uitstoot naar beneden te krijgen: fossiele energie moet worden vervangen door hernieuwbare energie. Tegenstanders leggen de nadruk op gedragsverandering: fossiele energie moet worden vervangen door hernieuwbare energie, maar eerst moet het energieverbruik fors omlaag.

Gedragsverandering vraagt minder grondstoffen – en uiteindelijk ook minder CO2-uitstoot, maar weer meer van mensen zelf en blijkt juist daarom in de praktijk het moeilijkste aspect van de energietransitie. De enige écht effectieve middelen voor gedragsverandering blijken prijsprikkels en dwang. Middelen die politiek gevoelig liggen, zeker bij de huidige coalitiepartijen.

Door Hermans minister van Klimaat en Groene Groei te maken, maakt dit kabinet heel duidelijk waar het staat in deze discussie. Concreet betekent dit dat er voor de klimaatcrisis en de energietransitie vooral naar technologische oplossingen zal worden gekeken en minder naar gedragsverandering.

Goed nieuws voor technologische oplossingen zoals batterijen zou je dan denken, maar zo eenvoudig is het ook weer niet. Batterijen en energieopslag worden niet één keer genoemd in het Hoofdlijnenakkoord en de enige keer dát batterijen worden vermeld in de budgettaire bijlage, maakt het kabinet duidelijk dat het budget voor de ontwikkeling van batterijen en groene waterstof vanuit het Nationaal Klimaatfonds wordt verlaagd met 1,2 miljard euro. Dit voornemen bevestigde het kabinet nogmaals in het Regeerprogramma.

Het Regeerprogramma en de later gepresenteerde Rijksbegroting bieden ook geen nieuwe richtinggevende maatregelen. Eerder toegezegde subsidiëring wordt meestal doorgezet, maar het budget voor de uitgestelde invoedsubsidie wordt bijvoorbeeld wel verlaagd, daarover later meer. Daarnaast zegt het kabinet energieopslag, “bijvoorbeeld in de vorm van batterijen” en “nieuwe soorten batterijen”, te willen stimuleren en dat het Landelijk Actieprogramma Netcongestie een budget van 65 miljoen euro krijgt voor slimme oplossingen.

Juist daarom is het van belang om naar langjarige beleidsstukken te kijken die enigszins tegen de politieke winden bestand zijn. Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat dit ook niet in beton is gegoten, maar het biedt wel de meeste houvast aan de richting waarin Nederlandse elektriciteitsopslag beweegt.

Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan

Een eerste aanknopingspunt is het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK). Hierin staan de doelen en de hoofdlijnen van het klimaat- en energiebeleid van Nederland tot 2030, inclusief het beleid dat volgt uit Europese verplichtingen. Het INEK is op 21 juni 2024 door de op dat moment demissionair minister voor Klimaat en Energie Rob Jetten aan de Tweede Kamer en de Europese Commissie aangeboden.

Iedere Europese lidstaat dient zijn INEK iedere vijf jaar te updaten, wat Nederland in 2019 dan ook voor het eerst heeft gedaan. Tussentijds kan een lidstaat een concept-update indienen, waarna de Europese Commissie aanbevelingen richting een definitieve versie geeft.

Dat maakt het INEK niet in beton gegoten, maar Nederland heeft Europees wel wat uit te leggen als er sterk van wordt afgeweken. In het INEK dient een land duidelijk te maken hoe het zijn energietransitie tot 2030 wil aanpakken om naar klimaatneutraliteit in 2050 toe te werken.

Het INEK kent daarom een groot aantal maatregelen die de businesscase van energieopslag indirect zullen versterken. Deze maatregelen zijn bijvoorbeeld gericht op het implementeren van de Renewable Energy Directive (REDIII), het aanpassen van de energiebelasting of het verhogen van de CO2-prijs en stimuleren zo het gebruik van hernieuwbare energie in de sectoren elektriciteit, industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving en landbouw. Ook biedt een Nationale minimum CO2-prijs – in aanvulling op het Europese emissiehandelssysteem – een bodemprijs voor de uitstoot van CO2 en daarmee ook langjarige investeringszekerheid in hernieuwbare alternatieven.

Energieopslag is onmisbaar om ervoor te zorgen dat er hernieuwbare energie beschikbaar is op momenten dat er onvoldoende wind- en zonne-energie wordt opgewekt. Voor dit rapport gaat het te ver om al deze indirecte maatregelen mee te nemen en daarom worden alleen de maatregelen besproken die een directe impact hebben op elektriciteitsopslag.

Elektriciteitssector: invoedsubsidie voor batterijen bij zonneparken
Voor de elektriciteitssector is de meest directe beleidsmaatregel genomen: de invoedsubsidie voor batterijen bij zonneparken. Op dit moment worden zonneparken op maximaal 50 procent van het piekvermogen aangesloten. Met grootschalige batterijen kan er zonder netverzwaring meer energie worden hernieuwbare opgewekt omdat het anders via curtailment wordt ‘weggegooid’.

Uit onderzoek van CE Delft blijkt dat met 5,5 gigawatt batterijopslag 7,5 gigawattpiek zonne-energie kan worden ontsloten. Dit zou jaarlijks 5 terawattuur extra zonne-energie opleveren zonder dat hiervoor extra opwekcapaciteit hoeft te worden gebouwd. Ook levert het een CO2-reductie van 1,6 tot 2,2 megaton en leveringszekerheid op doordat de batterijen (back-up) vermogen kunnen leveren dat anders was ingevuld door fossiele energiecentrales.

Hiervoor is het cruciaal dat de batterijen ook daadwerkelijk worden ingezet voor dit uitgesteld invoeden. Een zonnepark laad de batterij dan tijdens de aanbodpiek in de middag, waarop het zonnepark nu gecurtaild wordt, en de batterij ontlaad tijdens de vraagpiek in de avond.

In eerste instantie werd nog gedacht aan een verplichting voor batterijen bij zonneparken, maar dan zouden zonneparkontwikkelaars de verantwoordelijkheid krijgen om veel extra kosten te maken. Dit zou een rem zetten op de ontwikkeling van zonneparken. Een subsidie als stimulans om de opgewekte zonnestroom uitgesteld in te voeden zou effectiever zijn.

Voor de verdere invulling van de beleidsmaatregel verwijst het INEK naar het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Klimaat Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050. Hierin wordt geschetst hoe het klimaatbeleid beleid kon worden aangescherpt om de 2030-doelstelling, van minimaal 55 procent CO2-reductie ten opzichte van 1990, te halen.

Voor het IBO Klimaat is de onrendabele top van batterijen bij zonneparken berekend. Voor een batterij bij een zonnepark die vrij kan handelen wordt dit op 30.000 tot 40.000 euro per megawatt per jaar geschat.

Voor een batterij bij een zonnepark die in eerste instantie wordt ingezet voor uitgestelde invoeding en daarnaast vrij kan handelen wordt de onrendabele top al op 85.000 euro per megawatt per jaar geschat. Voor een batterij bij een zonnepark die alleen uitgesteld mag invoeden wordt de onrendabele top op maar liefst 110.000 tot 160.000 euro per megawatt per jaar geschat.

In het IBO Klimaat is geadviseerd om maximaal met 1 gigawatt aan batterijen 1,3 gigawattpiek zonnepanelen aan te sluiten. Zo zou jaarlijks 0,9 terawattuur extra zonne-energie worden opgewekt en 0,3 tot 0,4 megaton CO2 gereduceerd. Gezien het beperkte aantal gerealiseerde grootschalige batterijprojecten achtte het IBO Klimaat een schaalsprong naar de totale potentie van 5,5 gigawatt aan batterijen te groot. Dit zou resulteren in een subsidiebehoefte van maximaal 85 miljoen euro per jaar.

In het Ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2025 valt te lezen dat er uiteindelijk is gekozen voor een subsidie voor batterijen die primair worden ingezet voor uitgestelde invoeding, zoals is aanbevolen in het IBO Klimaat. Dan kan uitgesteld invoeden worden afgedwongen wanneer dit noodzakelijk is, maar wordt de onrendabele top verkleind doordat er daarnaast zoveel mogelijk kan worden gehandeld met de batterij.

Voor de invoedsubsidie was in eerste instantie 416,6 miljoen euro gereserveerd die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vanaf 2025 tot en met 2035 zou gaan verstrekken. In 2035 moet het elektriciteitssysteem immers CO2-vrij zijn, dan kunnen exploitanten zelf bepalen op welke markten de batterij wordt ingezet en kunnen CO2-vrije elektriciteitscentrales voor back-up vermogen zorgen. Het budget is echter met 200 miljoen verlaagd.

Om ervoor te zorgen dat de batterij primair wordt ingezet voor uitgesteld invoeden wordt eraan gedacht om de subsidie alleen beschikbaar te stellen voor batterijen die extra zonne-energie gaan leveren op een bestaande aansluiting of voor batterijen bij nieuwe zonneparken die een substantieel kleinere aansluiting hebben dan gebruikelijk. Ook krijgt de batterij dan alleen subsidie voor de zonnestroom die uitgesteld wordt ingevoed.

Met 416,6 miljoen euro kon slechts 160 tot 330 megawatt aan batterijvermogen gerealiseerd worden bij 320 tot 660 megawatt aan zonneparken. Dit resulteert tot 2035 in een jaarlijkse reductie van 0,08 tot 0,17 megaton CO2. Hoewel het daarmee een dure maatregel is, is deze volgens de op dat moment demissionair minister voor Klimaat en Energie Jetten te verantwoorden omdat de avonduren moeilijk te verduurzamen zijn en er nu geen werkbaar alternatief is. Met een budgetverlaging van 200 miljoen euro zal echter maar ongeveer de helft van het batterijvermogen en de potentiële CO2-reductie worden bereikt.

Elektriciteitssector: Een efficiëntere benutting van de elektriciteitsnetten
Om de capaciteit van het elektriciteitsnet efficiënter te benutten wil Nederland een drietal maatregelen nemen. Voor de verdere invulling van de beleidsmaatregel verwijst het INEK opnieuw naar het IBO Klimaat.

Hierin wordt duidelijk dat het gaat om een subsidie voor de onrendabele top van alternatieve oplossingen die voorzien in transportbehoefte, zoals batterijen en IT-systemen die vraag en aanbod achter een onderstation beter kunnen afstemmen. Daarnaast moeten er ‘fixers’ komen die provincies, gemeentes, bedrijven en netbeheerders gaan begeleiden en een stimuleringsprogramma Energiehubs. Met onder andere batterijen moet er meer flexibiliteit worden gecreëerd binnen energiehubs die de noodzaak van netverzwaring verminderen of wegnemen.

Op 5 juni 2024 heeft de op dat moment demissionair minister voor Klimaat en Energie Jetten de Tweede Kamer geïnformeerd over het Stimuleringsprogramma Energiehubs 2024-2030. Hierin meldt hij dat het vorige kabinet 166 miljoen euro vrijmaakt voor de verdere ontwikkeling van energiehubs.

23,8 miljoen daarvan moet al in 2024 worden uitgegeven aan de ontwikkel- en opstartfase. Hierin wordt de doorontwikkeling van zo’n zestig à zeventig kansrijke en wenselijke energiehub-initiatieven gefaciliteerd, de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen versterkt en aan randvoorwaarde zoals groepscontracten, de routekaart energiehubs, financieringsconstructies en centrale kennisopbouw en -deling.

Industrie
In het INEK worden de nationale doelstellingen en streefcijfers en de beleidslijnen en maatregelen opgedeeld in vijf dimensies: decarbonisatie, energie-efficiëntie, energiezekerheid, interne energiemarkt en onderzoek, innovatie en concurrentievermogen. In de dimensie onderzoek, innovatie en concurrentievermogen worden voor de Nederlandse industrie kansen gezien.

De Net-Zero Industry Act is het Europese startschot geweest om meer eindproducten, componenten of productie-equipment van strategische technologieën te maken. Behalve elektrolysers, zon-PV, windenergie, warmtepompen en CCS vallen batterijen daar ook zeker onder.

Met het perspectief op de Nederlandse economie nu en in de toekomst is er vanuit het Nationaal Groeifonds 297 miljoen euro toegekend aan Material Independence & Circular Batteries, waarvan 118 miljoen euro voorwaardelijk en 178 miljoen euro als een reservering. Nu het huidige kabinet het budget voor de ontwikkeling van batterijen en groene waterstof vanuit het Nationaal Klimaatfonds heeft verlaagd met 1,2 miljard euro lijkt dit voorlopig bij een eenmalige bijdrage te blijven.

Het programma richt zich op een sterke positie van de Nederlandse maakindustrie in de mondiale keten van innovatieve batterijen, waarbij duurzaamheid en circulariteit centraal staan. Het kent drie lijnen: toezien op duurzame materiaalvoorziening, ontwikkelen en opschalen van duurzame batterijtechnologie en het ontwikkelen van circulaire batterijsystemen voor vervoerstoepassingen en netstabiliteit.

Dit moet ertoe leiden dat Nederland voldoende capaciteit en kennis heeft om materialen uit batterijen terug te winnen, bedrijven belangrijke toeleveranciers van duurzame batterijprocessen en -onderdelen zijn, voorop loopt met zero-emissie eindproducten op het gebied van mobiliteit, toonaangevend leverancier is van bulkbatterijen voor netstabiliteit en dat Nederland beschikt over voldoende talent en personeel.

Mobiliteitssector
Behalve dat het Material Independence & Circular Batteries-programma werkt aan circulaire batterijen voor onder andere trucks en bussen, zijn er nog meer lopende initiatieven voor de mobiliteitssector te vinden in het INEK. Zo is de Aanschafsubsidie ZeroEmissie Trucks al in 2021 aangekondigd.

Hoewel er de laadinfrastructuur van elektrische auto’s ook gebruik kan maken van energieopslag, zal de laadinfrastructuur van de bouw veel directer gebruik gaan maken van energieopslag. De bouw vraagt immers om grote, tijdelijke vermogens op locaties waar niet noodzakelijkerwijs al energievoorzieningen zijn. Batterijcontainers kunnen overschotten en pieken opvangen. Daarnaast zijn er op sommige locaties aanvullende koppelkansen omdat de bouw ’s nachts kan laden.

De stimulering van laadinfrastructuur is cruciaal als randvoorwaarde in de transitie naar een emissieloze bouwplaats. Het INEK verwijst hiervoor naar het Meerjarenprogramma Klimaatfonds. In de Voorjaarsnota 2023 is al 120 miljoen euro toegekend en er is nogmaals 214 miljoen euro aangevraagd.

Uit berekeningen is namelijk gebleken dat de totale kosten van een emissieloze laadinfrastructuur voor de bouw 668 miljoen euro gaat kosten, waarbij 50 procent cofinanciering vanuit de overheid nodig is. Hiermee kunnen naar verwachting 77 bouwplaatsen in 2025 volledig of deels elektrisch zijn. Dit aantal loopt op tot 332 in 2030.

Voor een kleine binnenstedelijke bouwplaats wordt met een gemiddeld laadvermogen van 127 kilowatt gerekend en met 750 kilowatt voor grote buiten-stedelijke bouwplaatsen. Dat resulteert in een benodigde batterijcapaciteit van respectievelijk 1.300 kilowattuur naar 7.200 kilowattuur.

Zo leidt het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) tot een CO2-reductie van 0,7 megaton tussen 2022 en 2031, daarna wordt een jaarlijkse CO2-reductie van 0,17 megaton geschat. Verder resulteert dit in een stikstofreductie van 12,6 kiloton en een fijnstofemissiereductie van 22 ton tot 2031. Daarna wordt er jaarlijks 1,9 kiloton stikstof en 5 ton fijnstof minder uitgestoten.

Dan is er nog een kleinschalig batterijproject in Friesland waar enige opvolging voor zou kunnen komen. Op het traject Leeuwarden-Harlingen Haven moet een proef plaats gaan vinden met batterijtreinen. Er wordt uiteindelijk 7 miljoen euro geïnvesteerd in de ombouw van twee dieseltreinen naar batterij-elektrische treinen. De proef is echter nog niet begonnen omdat het traject de extra drukte nog niet aankan en de treinen nog niet zijn omgebouwd.

Van het totale Nederlandse spoorwegnet is ongeveer 15 procent nog niet geëlektrificeerd, waardoor hier nu nog dieseltreinen rijden. Het installeren van bovenleidingen is duur en tijdrovend en daarom wordt er naar alternatieven gekeken zoals batterijtreinen.

Ten slotte moet de binnenvaart worden gestimuleerd om op elektriciteit te varen, wat nu op kleine schaal met waterstof en, of verwisselbare batterijen gebeurt. Vanuit het Nationaal Groeifonds is een project gefinancierd om in 2026 over 45 batterij-elektrische binnenschepen en 12 laadstations te beschikken.

Gebouwde omgeving
Het belangrijkste beleidsonderdeel om het residentiële gedeelte van de gebouwde omgeving te verduurzamen is het Nationaal Isolatie Programma. Daarnaast zijn de beleidsmaatregelen voor warmtepompen, het uitfaseren van de slechte energielabels voor utiliteitsgebouwen en huurwoningen en de energiebesparingsplicht belangrijke instrumenten.

Allen richten zich echter (nog) niet op energieopslag. Bedrijven die aan de energiebesparingsplicht moeten voldoen zijn verplicht alle maatregelen op de Erkende Maatregelenlijsten energiebesparing (EML) van de RVO te nemen. Hierop staan energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. En hoewel voormalig minister Jetten de terugverdientijd al wilde uitbreiden naar zeven jaar, is het niet waarschijnlijk dat batterijen snel op de EML komen omdat de overheid uitgaat van een terugverdientijd van zeven tot vijftien jaar.

De verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed en het Rijksvastgoed is wél relevant. Behalve wettelijke verplichtingen aan de duurzame eisen is hier ook de Subsidieregeling Duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) voor bedoeld. Voor de DUMAVA is in de Voorjaarsnota 2023 al 1,9 miljard euro vastgelegd, plus nog eens 0,4 miljard euro voor de verduurzaming Rijksvastgoed en 0,1 miljard euro voor ontzorging en een kennis- en innovatieplatform.

De DUMAVA is aan te vragen voor losse maatregelen waarbij minimaal 30 procent CO2-reductie wordt gehaald, integrale verduurzaming waarbij minimaal 30 procent CO2-reductie wordt gehaald of voor integrale verduurzaming die na renovatie naar de renovatiestandaard (A++ of A+++) gaan. Om deze renovatiestandaard te halen moet het gebouw volledig op hernieuwbare energie draaien en daarom is energieopslag ook opgenomen in de DUMAVA-maatregelenlijst.

Om subsidie voor een accu of batterij, regeltechniek en een verdeelstation uit de DUMAVA te ontvangen moet de energieopslag specifiek bestemd zijn voor zelfopgewekte duurzame energie. Hierbij mag de zelfopgewekte duurzame energie worden uitgewisseld met andere percelen. Naast lithium-ion batterijen komen zout(water), water, gesteente, staalslakken en Phase Change Materials (PCM als opslagmedium in aanmerking voor de DUMAVA.

Landbouwsector
Hoewel energieopslag zeer relevant is voor de glastuinbouwsector, richten de beleidsmaatregelen in het INEK zich hoofdzakelijk op het verduurzamen van de gasvraag en het gaat daarbij niet in op de mogelijkheden van elektrische opslag. De landbouwsector valt daardoor buiten de scope van dit onderzoek.

De Routekaart Energieopslag

In het INEK wordt al verwezen naar de Routekaart Energieopslag. De routekaart is ontwikkeld door het voormalige ministerie van Economische Zaken en Klimaat in samenwerking met de sector. Hierin wordt in kaart gebracht welke acties ondernomen moeten worden om energieopslag te bevorderen richting het toekomstige energiesysteem. De routekaart wordt eind 2024 geüpdatet, helaas niet op tijd voor dit rapport.

Hoewel de routekaart kijkt naar flexibele vraagsturing, (CO2-vrij) regelbaar vermogen, interconnectie (met andere landen), conversie en energieopslag, onderverdeeld in elektriciteits-, moleculen- en warmteopslag tot 2035, kijkt dit rapport alleen naar elektriciteitsopslag. Moleculen- en warmteopslag zijn cruciaal voor het toekomstige energiesysteem en zullen ook in samenhang met elektriciteitsopslag moeten functioneren, maar vallen nou eenmaal buiten de scope van dit rapport.

In algemene zin stelt de Routekaart Energieopslag dat de marktwaarde van energieopslag nog niet altijd overeenkomt met de maatschappelijke waarde, dat de subsidiesystematiek op basis van CO2-besparing (zoals de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie) onwenselijk is voor energieopslag, dat er nog technische ontwikkelingen nodig zijn, er veel kansen zijn voor het Nederlandse verdienvermogen en dat om doelen te stellen, het aanbod en de vraag eerst gekwantificeerd zullen moeten worden.

Meer specifiek voor elektriciteitsopslag stelt de Routekaart Energieopslag dat de wenselijkheid van thuis- en buurtbaterijen verder moet worden onderzocht, dat elektrische auto’s enorme kansen bieden voor de maatschappij, dat grootschalige elektriciteitsopslag veel potentie heeft om curtailment te verminderen, dat baterijen nodig zijn ter ondersteuning van het elektriciteitsnet, dat (landelijke) sturing nodig is om een wildgroei baterijen te voorkomen en dat de mogelijkheden van elektriciteitsopslag nog niet in lijn zijn met de behoeften.

De wenselijkheid van thuis- en buurtbatterijen
CE Delft en Witteveen+Bos hebben de wenselijkheid van thuis- en buurtbatterijen inmiddels verder onderzocht. In hun rapport constateren zij drie kansen, maar ook een aantal duidelijke knelpunten die samen te brengen zijn tot de randvoorwaarden, de potentie op verhoogde netcongestie en de businesscase.

Allereerst bieden thuis- en buurtbatterijen de mogelijkheid om de opwek van zonnepanelen op daken te verhogen omdat in sommige regio’s niet alle zonne-energie terug kan worden geleverd door netcongestie op het laagspanningsnet. Thuis- en buurtbatterijen kunnen dit opvangen en de businesscase van zonnepanelen verbeteren.

Ten tweede hebben thuis- en buurtbatterijen de potentie om de CO2-uitstoot te verlagen omdat het verhogen van het gebruik van de zelfopgewekte zonne-energie vraag naar potentieel grijze stroom voorkomt. Deze potentie is voorlopig nog zeer beperkt omdat het productieproces van batterijen een behoorlijke CO2-voetafdruk heeft. Met name de CO2-uitstoot in de batterijcelproductie zal omlaag moeten om de potentie van CO2-reductie echt waar te maken.

Ten derde kunnen thuis- en buurtbatterijen uitkomst kunnen bieden in de nieuwbouw. Wanneer er onvoldoende netruimte is voor een nieuwbouwwijk kunnen batterijen meer mogelijkheden creëren op een kleinere aansluiting.

Wat betreft de randvoorwaardelijke knelpunten, daar zien CE Delft en Witteveen+Bos er nogal wat van. Zo schiet het huidige beleidskader rondom brandveiligheid van thuisbatterijen nog tekort en gelden er weliswaar veiligheidsvoorschriften rondom ruimtelijke inpassing voor buurtbatterijen, maar die zijn niet wettelijk verankerd.

De infrastructuur rondom circulariteit en recycling moet nog worden opgezet, want de Europese Unie heeft scherpe doelen gesteld voor het terugwinnen van grondstoffen en recycling, meer hierover in het artikel De Europese Unie wil een circulaire batterijsector, hoe wil het dat bereiken? (online beschikbaar vanaf 17 oktober) Ook is er nu nog geen juridische basis om cyberveiligheid na te leven, maar wordt beleid naar verwachting eind 2024 vanuit de Europese Unie in de wet- en regelgeving geïmplementeerd.

De productie- en installatiecapaciteit is vermoedelijk geen knelpunt. Hoewel de installatiebranche al langer met tekorten kampt, zal het installeren van thuisbatterijen volgens CE Delft en Witteveen+Bos niet voor een enorme extra druk zorgen.

Dan de netcongestie. In het rapport wordt gesteld dat thuis- en buurtbatterijen piekbelasting in een ideaal scenario met 5 tot maximaal 30 procent kunnen verminderen. De potentiële piekoverschrijding ligt echter veel hoger doordat netcongestie uiteindelijk een lokaal probleem is, terwijl batterijen op landelijke prijzen reageren.

De businesscase voor thuis- en buurtbatterijen binnen de levensduur wordt in het rapport ook nog altijd niet positief ingeschat. De beoogde balanceringsmarkten zullen volgens de onderzoekers namelijk snel verzadigd raken en het opslaan van de overtollige zonnestroom zal in onvoldoende mate kunnen gebeuren.

Hoewel het afschaffen van de salderingsregeling en potentieel ook de dubbele energiebelasting tot verbetering van de businesscase zal leiden, schatten de onderzoekers in dat er nog altijd een hele forse aanschafsubsidie nodig zal zijn. Volgens hun moet deze 40 tot 80 procent van het aankoopbedrag van de batterij zijn om tot een terugverdientijd van zeven tot vijftien jaar te komen.

Een subsidie op thuis- en buurtbatterijen wordt niet aanbevolen vanwege het prijskaartje en de beperkte potentie op CO2-reductie en het verminderen van netcongestie. Wat CE Delft en Witteveen+Bos betreft zou de overheid zich voor thuis- en buurtbatterijen moeten focussen op een beleidskader voor brandveiligheid en een netcongestieneutrale inzet.

Enorme maatschappelijke kansen van elektrische auto’s
Elektrische auto’s zouden een theoretisch batterijvolume kunnen bieden van 14 tot 63 gigawattuur in 2030. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat Vehicle-to-Grid (V2G) wordt ontsloten. Elektrische auto’s moeten kunnen laden én ontladen, er moeten meer publieke V2G-laadpunten worden geïnstalleerd, er moet meer prijstransparantie komen, meer duidelijkheid over de impact van V2G op de levensduur van de batterij, de dubbele energiebelasting moet worden opgelost en ook hier geldt de capaciteit van het laagspanningsnet als knelpunt.

Uit onderzoek van Strategy& blijkt dat dit de piekvraag reduceert, regionale netcongestie vermindert en dat er daardoor minder investeringen in het elektriciteitsnet nodig zijn. Het leidt daarnaast tot lagere energiekosten omdat de elektrische auto dan functioneert als back-up en de stroominkoop kan optimaliseren. Ten slotte wordt de CO2-uitstoot verlaagd omdat er minder hernieuwbare energieopwek hoeft te worden gecurtaild en fossiele elektriciteitscentrales minder hoeven te leveren.

Beleidsmatig zijn er echter twee belangrijke obstakels. Ten eerste zijn er weliswaar al elektrische auto’s op de markt die kunnen laden én ontladen, maar de opties zijn beperkt en de verwachting is dat veel autofabrikanten pas tussen 2027 en 2030 met nieuwe modelintroducties zullen komen. De invloed van de Nederlandse overheid hierop is zeer beperkt.

Ten tweede blijkt uit de cijfers van Dutch New Energy Research duidelijk dat de verkoop van thuisbatterijen een flinke vlucht aan het nemen is. Hoewel CE Delft en Witteveen+Bos concluderen dat er geen goede businesscase is voor thuisbatterijen, zijn er genoeg huishoudens die er toch een aanschaffen. Het lijkt niet waarschijnlijk dat een huishouden met thuisbatterijen óók zal investeren in een elektrische auto die kan laden en ontladen.

Hierdoor dreigt er een vergelijkbare parallel te ontstaan tussen de meer collectieve vormen van energieopslag (buurtbatterijen en een V2G-systeem) en warmtenetten. Warmtenetten hebben de potentie om collectief voor lagere kosten te zorgen – zowel in euro’s als in grondstoffendruk – dan individuele oplossingen zoals een warmtepomp, mits voldoende huishoudens erop worden aangesloten. Door een gebrek aan beleidsdaadkracht schaffen er echter al zoveel huishoudens een individuele warmtepomp aan dat de businesscase van het warmtenet niet meer uit kan.

Een V2G-systeem werkt alleen met voldoende laadpunten en elektrische auto’s die kunnen laden en ontladen. Net als dat een buurtbatterij alleen interessant zou kunnen worden als er voldoende afnemers op worden aangesloten. Hoe meer thuisbatterijen lokaal worden geïnstalleerd hoe kleiner de kans dat een V2G-systeem of buurtbatterij daar nog rendabel kan worden.

Grootschalige elektriciteitsopslag kan curtailment verminderen
In de Routekaart Energieopslag is nog uitgegaan van de conclusie van CE Delft dat met 5,5 gigawatt batterijopslag 7,5 gigawattpiek zonne-energie uitgesteld kan worden ingevoed omdat zonneparken nog op 50 procent van het piekvermogen worden aangesloten. Uiteindelijk is gebleken dat met het toegekende budget van 160 tot 330 megawatt aan batterijvermogen gerealiseerd worden bij 320 tot 660 megawatt aan zonneparken.

Om in aanmerking te komen voor de invoedsubsidie moet de batterij primair worden ingezet voor uitgestelde invoeding. De subsidieregeling zou eind 2024 naar de Tweede Kamer moeten worden gestuurd. Met het nieuwe kabinet, hun nog onbekende houding tegenover energieopslag en de nieuwe politieke verhoudingen is het nog maar de vraag of de invoedsubsidie wordt ingestemd. De verwachte inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2025 lijkt daarmee zeer ambitieus.

Baterijen zijn nodig om het elektriciteitsnet te ondersteunen
In TenneT’s position on Battery Energy Storage Systems (BESS) stelt de netbeheerder in 2030 al zo’n 10 gigawatt aan batterijen, waarvan 9 gigawatt stand-alone, nodig te hebben om de betrouwbaarheid van het hoogspanningsnet te garanderen. Deze zijn nodig omdat elektriciteitscentrales in 2030 niet meer op kolen mogen draaien.

Het aangevraagd vermogen bij TenneT voor grootschalige batterijen zou inmiddels zijn opgelopen tot 68 gigawatt, maar het is maar zeer de vraag hoeveel van deze aanvragen – die functioneren als reservering en daarom financieel interessant zijn – zullen resulteren in een grootschalige batterij. Er zou voor slechts 2 gigawatt stand-alone batterijen een rendabele businesscase zijn.

(Landelijke) Sturing is nodig om wildgroei te voorkomen
Juist vanwege het grote aantal aanvragen en de beperkte hoeveelheid te verwachten gerealiseerde projecten is het belangrijk om goed te sturen. Om te voorkomen dat er een wildgroei van batterijen ontstaan kan de Rijksoverheid voorwaarden stellen aan de inzet van baterijen en kan TenneT duidelijk maken welke locaties voorrang behoeven op basis van een (technische) netwerkanalyse en praktische criteria. Provincies en gemeentes kunnen ondersteuning bieden met vergunningen en grond. Met de flextenders die inmiddels in de markt zijn gezet, zijn hierop ook de eerste stappen gezet.

Mogelijkheden elektriciteitsopslag nog niet in lijn met wat nodig is
Lithium-ion batterijen blijven met grote afstand het meest gebruikte batterijtype, zo blijkt ook uit de data van Dutch New Energy Research. Deze batterijen hebben een laadcapaciteit van vier tot acht uur en zijn daarom niet geschikt om vraag en aanbod op middellange en lange termijn te balanceren.

Waterkrachtcentrales, persluchtinstallaties, vloeibare luchtopslag en flowbatterijen hebben veel meer potentie voor langetermijnopslag, maar worden nog nauwelijks gebruikt. Dit is ten opzichte van de publiceren van de Routekaart Energieopslag niet veranderd en met het schrappen van het budget van 1,2 miljard euro voor de ontwikkeling van batterijen en groene waterstof vanuit het Nationaal Klimaatfonds lijkt het nieuwe kabinet prioriteit te geven aan het op Nederlandse bodem ontwikkelen van deze batterijtypen.

Het Nationaal Energie- en Klimaatplan

In het Nationaal Energie- en Klimaatplan (NPE) wordt de kabinetsvisie op het energiesysteem tot 2050 geschetst en hoe daarnaartoe wil werken. Wat betekent dat het nieuwe kabinet het aan de hand van zijn eigen visie kan wijzigen, maar de ruimte waarin dit kan is beperkt. Het plan wordt immers gemaakt op basis van specifieke kenmerken van het Nederlandse energiesysteem, klimaat, economie, technologische vooruitgang enzovoorts. Daarbij wordt de voortgang gerapporteerd aan de Tweede Kamer.

In het NPE heeft het vorige kabinet vijf richtinggevende hoofdkeuzes gemaakt. Er wordt ingezet op een maximaal aanbod van duurzame energie en energie-infrastructuur, energiebesparing, slim inzetten van schaarse energie- en infrastructuur vanuit systeemperspectief, sterke internationale samenwerking door een maximaal verbonden energiesysteem en samen sturen met burgers en bedrijven met ruimte voor initiatief en participatie.

Door tot 2035 in te zetten op een maximaal aanbod van duurzame energie en het slims inzetten van energie-infrastructuur groeit de behoeft aan energieopslag. Meer specifiek groeit de behoefte aan elektriciteitsopslag omdat elektriciteit de ruggengraat moet worden van het toekomstige energiesysteem.

Vanaf 2030 moet de productie van windenergie op zee flink worden opgevoerd. Deze elektriciteit moet zoveel mogelijk door de industriële clusters aan de kust worden gebruikt, maar op piekmomenten moeten eventuele overschotten worden opgeslagen of in waterstof worden omgezet. Midden- en langetermijn energieopslag wordt dan ook als belangrijk innovatiethema geïdentificeerd.

Voor flexibiliteit in het energiesysteem wordt zowel naar de aanbodkant (regelbaar vermogen) als de vraagkant (flexibele vraag), opslag en interconnectie gekeken. De rol van fossiele energiecentrales die nu deels door zonneparken met grootschalige batterijopslag wordt opgevangen, zou in de toekomst naar waterstofcentrales moeten verschuiven. Waterstof is immers geschikter voor langetermijnopslag dan elektriciteit in een batterij.

Van burgers en bedrijven wordt verwacht dat zij zelf gaan samenwerken – eventueel met overheden – in bijvoorbeeld een energiehub of een energiegemeenschap om lokaal vraag, opslag en aanbod aan elkaar te koppelen. Ook hiervoor wordt er naar het Programma Stimulering Energiehubs gekeken.

Voor de verwachte flexibele capaciteit verwijst het vorige kabinet naar de TNO-studie Flexibiliteit in het elektriciteitssysteem uit 2023. Hierin wordt het beschikbare regelbaar opwekvermogen in 2030 geschat op 16 tot 18 gigawatt, interconnectie op 11 gigawatt, power-to-heat op 0 tot 7 gigawatt, power-to-hydrogen op 0 tot 11 gigawatt en het beschikbare batterijvermogen wordt op 0 tot 15 gigawatt geschat. Ten slotte gaat TNO uit van 1 tot 2 gigawatt kleinschalige vraagsturing van elektrische voertuigen en 0,7 gigawatt grootschalige industriële vraagsturing.

In de verdiepingsdocumenten van het NPE wordt een enorme hoeveelheid kleine tot grote beleidsmaatregelen rondom batterijen uitgelicht, zowel klein- als grootschalig. De enige beleidsmaatregel die in dit onderzoek nog niet is besproken in het kader van de INEK of de Routekaart Energieopslag zijn de Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto’s (SEBA) en Aanschafsubsidie ZE-trucks (AanZET).

Deze subsidieregelingen – aangevuld met fiscale maatregelen – zijn bedoeld om het bestel- en vrachtverkeer te elektrificeren. Daarbij is de uitrol van een dekkend netwerk voor laadinfrastructuur een belangrijk focuspunt. Behalve dat het om batterij-elektrische voertuigen gaat, hebben deze voertuigen vaak een langere range nodig en laden zij hun stroom idealiter ’s nachts om overdag hun vracht af te kunnen leveren.

De Integrale infrastructuurverkenning 2030-2050

Binnen de Integrale infrastructuurverkenning 2030-2050 (II3050) kunnen de netbeheerders de langetermijnimpact van verschillende ontwikkelingen op de energie-infrastructuur analyseren. Hierin worden zes hoofdconclusies getrokken.

Ten eerste moet de infrastructuur voor elektriciteit zeer fors worden uitgebreid, ook met een landelijk dekkend waterstoftransportnetwerk en infrastructuur voor warmte en CO2. Ten tweede zijn er voor alle energiedragers (elektriciteit, waterstof, groengas en warmte) op grote schaal flexibiliteitsmiddelen nodig. Ten derde nemen de kosten en de benodigde ruimte voor infrastructuur en flexibiliteitsmiddelen sterk toe. Ten vierde zijn de locatiekeuzes van flexibiliteitsmiddelen en aanbod- en vraagontwikkeling van groot belang. Ten vijfde is er meer snelheid nodig en ten zesde is het langetermijnperspectief noodzakelijk omdat de keuzes voor een nieuw energiesysteem bepalend zijn voor een efficiënte en betrouwbare energietransitie.

Om te illustreren wat deze keuzes voor gevolgen hebben voor de energie-infrastructuur en de weg hiernaartoe, is de II3050 opgetekend aan de hand van vier scenario’s. In de scenario’s staan decentrale initiatieven, nationaal leiderschap, Europese integratie of internationale handel centraal. Afhankelijk van het scenario dat Nederland wil volgen, zullen de mate van de gebruikte technologieën en energiedragers ook verschillen.

©Netbeheer Nederland


Het is op dit moment niet duidelijk welk scenario wil gaan volgen. Het vorige kabinet heeft geen duidelijke voorkeur uitgesproken en het huidige kabinet ook niet. Het gaat dan ook te ver om scenarioverschillen tot in detail te bespreken. De bandbreedtes zijn wel interessant omdat het een minimale en een maximale hoeveelheid flexibiliteitsmiddelen en (strategische) opslag indiceert.

In 2030 kan de elektriciteitsvraag de hernieuwbare opwek al met een factor anderhalf overstijgen. Het aanbodtekort kan dan oplopen tot zo’n 25 gigawatt. Richting 2050 kan dit verder oplopen tot een aanbodtekort van 35 tot 50 gigawatt. Het vraagtekort kan nog veel groter worden: van mogelijk 45 gigawatt in 2030 tot 65 tot 95 gigawatt in 2050.

Hiervoor stellen de netbeheerders een groot en divers flexibiliteitsportfolio nodig te hebben omdat het moet worden omgezet naar verschillende energiedragers, waaronder 40 tot 70 gigawatt aan batterijen. Het gaat hier alleen om energieopslag voor de korte- en middellange termijn. Voor langetermijnopslag kijken de netbeheerders naar hernieuwbare gassen.

Daarbij zijn er grote onzekerheden over de mate van gebruik van dit grote en diverse flexibiliteitsportfolio. Afhankelijk van de technische en economische eigenschappen, de ontwikkeling van andere flexibiliteitsmiddelen, weersomstandigheden en buitenlandse ontwikkelingen kan de inzet sterk fluctueren. Een groot en divers portfolio is echter noodzakelijk om de gewenste leveringszekerheid te creëren.

Illustratief hiervoor zijn de dunkelflaute-perioden die zo’n 7 gigawatt extra regelbaar vermogen met beperkte draaiuren vragen en de mate waarin de industrie flexibiliteit kan leveren. Wanneer de laatste tegenvalt is er nog eens tot 10 gigawatt extra regelbaar vermogen van bijvoorbeeld batterijen nodig, waarbij het ook hier om een beperkt aantal draaiuren zal gaan.

Het Programma Energiehoofdstructuur

In het Programma Energiehoofdstructuur schetsen de toenmalige demissionair minister voor Klimaat en Energie Jetten en Hugo de Jonge, de op dat moment demissionair minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een aantal beleidskeuzes richting 2050. Het gaat om ruimtelijke keuzes voor energie-infrastructuur van nationaal belang, zoals hoogspanningslijnen en -stations, grootschalige elektriciteitsproductie, grootschalige elektrolyse, regelbaar vermogen en batterijen.

De belangrijkste beleidskeuze voor batterijen is echter nog niet beschikbaar. Door een interbestuurlijke werkgroep van Rijk, provincies, gemeenten en TenneT wordt er namelijk een ruimtelijk beleidskader batterijen opgesteld.

In dit ruimtelijk beleidskader zal worden geschetst wat de randvoorwaarden en bevoegdheden zijn van de gemeentes, provincies en het Rijk voor de beoordeling van aanvragen voor grote systeembatterijen. Daarnaast zal TenneT inzichtelijk maken op welke hoogspanningsstations er nut en noodzaak is voor grote systeembatterijen.

Het beleidskader zal niet ingaan op zaken als bouwhoogtes, afmetingen of landschappelijke inpassing. Dat blijft aan medeoverheden, de relevante veiligheidsinstanties en vergunningsaanvragers. Zo moet het beleidskader ervoor zorgen dat de juiste grootschalige batterijen op de juiste locaties met de juiste specificaties worden gebouwd en moet het risico op de genoemde wildgroei van batterijen worden beteugeld.

Het ruimtelijk beleidskader voor batterijen had in de eerste helft van 2024 opgeleverd moeten worden, maar dit is niet (publiek) gebeurd. Het is nog onduidelijk wanneer deze wel wordt gepubliceerd.